De herinnering van dichter Geert van Istendael: ‘Dit gedicht blies een snotaap van 17 jaar omver’

© Belga

De Week van de Poëzie staat dit jaar in het teken van de herinnering. Knack Focus vraagt zeven dichters naar een poëzieherinnering die hen is bijgebleven. Geert van Istendael is schrijver van “Het was wat was”.

‘Ik was zeventien jaar en hadden op school net een jaar Duits en Engels gehad. Ik kon een eenvoudig krantenartikel in het Duits ontcijferen. Mijn vader gaf mij toen een boek uit zijn niet onaardige plank poëzie in zijn werkkamer. ‘Lees maar eens’, zei hij. Het waren gedichten van Friedrich Hölderlin. Ik sloeg het open en las het gedicht “Andenken”.

Ik snapte er de helft van en de rest was mysterie. Maar ook vrijheid: je kon het interpreteren hoe je het wilde. En dat gedicht heeft mij werkelijk omver geblazen. Ik wist niet dat poëzie zo woest en krachtig kon zijn. Blijkbaar had mijn vader een goed inzicht in zijn kinderen.

Nog steeds vind ik Hölderlin een van de grootste dichters. Hij wist – ondanks het moeilijke Duits van de jaren 1800 – een snotaap van 17 jaar helemaal uit zijn verband te rukken. Sindsdien is het van kwaad tot erger gegaan. Enkele jaren geleden heb ik het geluk en genoegen gehad enkele van Hölderlins gedichten te vertalen. Dat was een worsteling waar ik nog altijd gelukkig mee ben.’ (JL)

Aandenken

Noordoostenwind,
Mij het liefst van alle winden,
Hij die vurige geest en
Behouden vaart belooft aan de schippers.
Ga nu en groet

De mooie Garonne
En de tuinen van Bordeaux,
Daar, waar op de steile oevers
Het pad loopt en diep in de stroom
De beek neerstort, waarboven echter
Uitkijkt een edel paar
Eiken en zilverabelen.

Nog steeds blijft het mij bij, ook hoe
De brede toppen wuiven
Van het olmenwoud, boven de molen,
In de tuin echter groeit een vijgenboom.
Op feestdagen lopen
De bruine vrouwen daar
Over zijden weiden,
Zo omstreeks maart,
Als dag en nacht gelijk zijn

En over trage paden
Van gouden dromen zwaar
Een wiegende bries trekt.

Laat iemand nu
Mij de geurige beker reiken,
Vol donker licht,
Opdat ik rust vind; want zoet
Zou onder schaduwen de sluimer zijn.
Het is niet goed
Nergens in de ziel sterfelijke
Gedachten te koesteren. Maar goed is
Een gesprek en te vertellen
Wat het hart vindt, veel te horen
Van dagen der liefde
En van daden die werden gesteld.

Waar echter zijn de vrienden heen? Bellarmin
Met zijn gezel? Velen
Zijn bang om naar de bron te gaan;
Met name de rijkdom begint
In zee. Zij,
Als schilders brengen zij samen
Het schone der aarde en zij versmaden
Niet de gevleugelde oorlog en niet
Eenzaam te wonen, hele jaren, onder
De ontbladerde mast, waar de nacht niet schittert
Van de feesten der steden
En van snarenspel en aloude dans niet.

Nu echter zijn naar de Indiërs
Vertrokken de mannen,
Daar, bij de spitse kaap,
Aan wijnbergen waar
De Dordogne afdaalt
En samen met de prachtige
Garonne de stroom
Zeebreed uitmondt. Echter,
De zee neemt en geeft herinnering
En ook de liefde houdt onvermoeibaar de ogen gericht,
Wat blijft echter stichten de dichters.

Uit: De mooiste van Friedrich Hölderlin, Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam, 2010.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content