‘Tijdverlies, schijtende paarden: ik háát films maken’

Na twintig jaar vechten tegen stortvlagen, wanbetalers, ziektes en andere windmolens mag Terry Gilliam zijn droomproject The Man Who Killed Don Quixote komend weekend eindelijk presenteren in Cannes. Wij gingen kijken op de set van de film waar een eeuwige vloek op lijkt te rusten.

Een reusachtig kasteel zoals je dat enkel in sprookjes vindt. Een roestige ridder en zijn slungelige metgezel sjokken met hun paard plechtstatig het binnenplein op. De zon hangt boven de kantelen, kleurrijke vaandels wapperen in de wind en klaroenen schallen triomfantelijk. Het duo wordt verwelkomd door poortwachters, edellieden en jonkvrouwen in vol middeleeuws ornaat. Maar ook door sexy fotomodellen op naaldhakken, brede bodyguards met Ray-Bans en een patserige cowboy in maatpak. Je zou denken dat je op een decadente themaparty van een of andere beroemdheid, een privéfeestje van Kanye en Kim die prins en prinses willen spelen terecht bent gekomen. Tot iemand plots ‘cut’ roept en microfoons en camera’s tussen de bonte massa opdoemen. Hier wordt een film gedraaid, zij het niet zomaar een film.

Ik ben een groot kind dat geen nee verdraagt. Wat begon als een idee werd een obsessie, een nachtmerrie. Maar kijk: hier zijn we, dus laten we toosten, mijn vriend!

Het is 28 april 2017 en we bevinden ons in het Convento do Cristo, de monumentale burcht van Tomar, hartje Portugal, zo’n zestig kilometer ten oosten van Lissabon. Het is een magnifiek stukje werelderfgoed waar de Orde van de Tempeliers indertijd haar Portugese hoofdzetel had en van waaruit ridders in de twaalfde eeuw op kruistocht trokken. Vandaag hebben regisseur Terry Gilliam en zijn crew er hun tenten opgeslagen en dient het als decor voor The Man Who Killed Don Quixote, een avonturenkomedie die nu al legendarisch genoemd mag worden. Gilliams moderne, satirische lezing van Cervantes’ zeventiende-eeuwse meesterwerk over de knokige edelman die tegen windmolens vecht, is namelijk al dik twintig jaar in de maak. De Brit en zijn gezelschap stootten daarbij op haast evenveel tegenkanting als de tempeliers indertijd op hun bloedige tocht richting het Beloofde Land.

***

Gilliams queeste begon eind jaren negentig, toen hij in Spanje samen met hoofdrolspelers Johnny Depp en Jean Rochefort een eerste poging ondernam om Don Quichot weer tot leven te wekken. Stortregens, modderstromen, zieke acteurs, dubieuze producenten en andere plagen maakten de Brit het leven zuur. Noodgedwongen moest de maker van Brazil (1985), The Fisher King (1991), 12 Monkeys (1995), Fear and Loathing in Las Vegas (1998) en andere fantasterijen de opnames al na enkele dagen stilleggen. Het resultaat was geen film, wel de ronduit hallucinante unmaking-of-documentaire Lost in La Mancha.

'Tijdverlies, schijtende paarden: ik háát films maken'

Toch wilde Gilliam, zelf een vleesgeworden orkaan, van geen wijken weten. Hij bleef jarenlang wroeten en wrikken om zijn gedoemde droomproject alsnog te realiseren, wat ons na twintig jaar en elfendertig mislukte pogingen tot in het betoverende Tomar brengt, waar Quichote en zijn jonge metgezel Sancho Panza zich tussen de feestmeute wagen. Van Rochefort en Depp – de eerste is inmiddels overleden, de tweede te oud voor zijn rol – is geen sprake meer. De roestige ridder in kwestie blijkt nu Jonathan Pryce (die jaren geleden al de hoofdrol speelde in Gilliams dystopische klassieker Brazil) te zijn, de lange slungel die hem flankeert, Adam Driver, bekend van Paterson en Star Wars.

De voorbije twee decennia werd The Man Who Killed Don Quixote talloze keren herschreven en hercast. Hoe de vork precies in de postmoderne steel zit, valt niet meteen af te leiden uit het carnavaleske tafereel dat zich voor onze ogen ontrolt. Zeker is dat Driver de verveelde reclameregisseur Toby speelt. Die draaide als jonge, ambitieuze filmstudent ooit een Don Quichot-film in Spanje en is na al die jaren opnieuw in hetzelfde dorpje beland, op zoek naar zijn amateurcast van weleer, en vooral: op zoek naar zichzelf. Pryce trekt het harnas aan van een lokale krasse knar die zichzelf nog altijd Don Quichot en de dappere voorvechter van de ridderlijkheid waant, en die Toby abusievelijk aanziet voor zijn loyale maar cynische metgezel Sancho Panza. Of zoiets.

Op welke manier er precies tussen de zeventiende en de eenentwintigste eeuw wordt gezapt, hoe de geest van Cervantes en Gilliams gebruikelijke gekte ineenklikken, en hoe Toby en Quichot hier op deze party zijn beland? Uw gok is zo goed als de onze, maar Gilliam, 77 jaar inmiddels, blijkt kinderlijk enthousiast. ‘Great! Fantastic! Wonderful!’ klinkt het na elke take. ‘Enjoy the ridiculousness’, geeft hij Pryce en Driver mee. En elk terloops gesprekje met cast en crew eindigt op luid gegrinnik of een schaterlach die tot in het middeleeuwse centrum van Tomar te horen is. Is het eindpunt van Gilliams dooltocht eindelijk in zicht? Klaart de hemel boven zijn gedroomde La Mancha dan toch op? Je zou het de regisseur, na een jarenlang gevecht tegen de windmolens van de filmindustrie, van harte toewensen.

***

De duisternis valt over Tomar. Ridders in jeans staan een sigaretje te roken. Crewleden vegen het binnenplein van het Convento do Cristo schoon. Het is een drukke maar vruchtbare draaidag geweest, na eerst een maand in het Spaanse Ávila te hebben gefilmd, en in afwachting van – we zitten over halfweg – nog minstens twintig andere. Terwijl we op Gilliam staan te wachten, komt Stellan Skarsgård even goeiedag zeggen. De Zweedse veteraan, wiens scènes morgen worden ingeblikt, speelt niet alleen Toby’s baas, zo verklapt hij. ‘Ik ben ook zijn romantische rivaal aangezien hij achter Olga Kurylenko aanzit, die mijn liefje speelt. Alsof die knul kans maakt tegen een knappe, charmante kerel als ik.’

ADAM DRIVER en JONATHAN PRYCE, met de op de achtergrond het Convento do Cristo. 'Enjoy the ridiculousness', geeft de regisseur hen mee.
ADAM DRIVER en JONATHAN PRYCE, met de op de achtergrond het Convento do Cristo. ‘Enjoy the ridiculousness’, geeft de regisseur hen mee.

Een paar minuten en evenveel grappen later vertrekt Skarsgård richting hotel. We roken een sigaret met enkele ridders, tot een pr-dame ons wenkt. ‘Terry gaat zo meteen eten. Als je wilt, kun je met hem aan tafel schuiven.’ Even later staan we, nadat we door de donkere doolhof van het imposante klooster zijn gegidst, oog in oog met de schijnbaar onvermoeibare meesterfantast. ‘Welkom op mijn feestje’, grinnikt hij, terwijl hij neerploft en zijn lepel in een kom soep plant. ‘Hopelijk heb je je vandaag even goed geamuseerd als ik. Ik kan niet beweren dat Quichot me altijd zoveel plezier heeft bezorgd – ik kon hem de voorbije twintig jaar soms wurgen – maar momenteel schieten we opnieuw met elkaar op. Hopelijk blijft dat zo.’

Reclameregisseur is een van de laagste beroepen die een mens kan uitoefenen. Ik kon geen walgelijker milieu bedenken voor Quichots metgezel.

Veel fantasie hoef je niet te hebben om in Gilliam de contouren van een hedendaagse Don Quichot te zien, een oude dromer die tegen beter weten en de omstandigheden in zijn idealen weigert op te bergen. ‘Als je een film over Quichot wilt maken, en als je de geschiedenis van deze film kent, kun je niet anders dan op den duur zelf een beetje Quichot worden’, geeft hij toe. ‘Je moet minstens even geschift en geobsedeerd zijn als hem wil je het zo belachelijk lang volhouden. Alleen weet ik niet of ik zo’n nobele, humanistische idealen heb. Quichot vecht voor een wereld zoals alleen hij die ziet. Ik ben een groot kind dat geen nee verdraagt, en dat vecht tot het zijn snoepje heeft. Wat begon als een idee werd een obsessie, en wat begon als een droom werd een nachtmerrie. Maar kijk: hier ben ik, en jij ook, dus laten we toosten, mijn vriend.’

Met smaak lepelt Gilliam soep naar binnen terwijl we polsen naar de talloze veranderingen die het script in al die jaren heeft ondergaan. ‘Toen ik voor het eerst Cervantes las, dacht ik: hoe moeten we een modern publiek duidelijk maken dat Quichot in gedachten nog altijd in de twaalfde eeuw leeft, hoewel zijn verhaal zich in de zeventiende eeuw afspeelt. Het werd me al snel duidelijk dat we hem beter in de eenentwintigste eeuw dropten, in de materialistische wereld van nu. Ik kon geen corrupter, walgelijker milieu bedenken dan het reclamewereldje. En dus werd zijn metgezel Toby een reclameregisseur, een van de laagste beroepen die een mens kan uitoefenen. In de eerste versie met Johnny Depp flitsten we nog door de tijd, maar ik raakte uitgekeken op dat tijdreisidee, dus speelt de film zich uiteindelijk volledig af in het hier en nu, met een oude gek die in de rol van Quichot is blijven hangen en een jonge filmmaker die zijn ziel aan marketeers heeft verkocht. Weet je, je kunt het boek niet trouw blijven. Daarvoor is het veel te groots. Je moet eerst zeggen ‘fuck you, Cervantes’, fuck you, Quichot’ om er je weg in te vinden.’

***

Niet alleen Cervantes of het reclamewereldje van holle glitter en gladde glamour bood inspiratie. Gilliam gooide ook eigen ervaringen in de mix, meerbepaald de herinneringen die hij als regisserend lid van het Britse komische collectief Monty Python overhield aan de opnames van zijn ridderfarce The Holy Grail (1975) . ‘We hebben die film indertijd gedraaid in een dorpje in Schotland’, legt Gilliam uit. ‘Onze aanwezigheid daar liet een diepe indruk na op de bewoners, veel dieper dan we ons op dat moment bewust waren. Iedereen was – als figurant of als crewlid – bij de productie betrokken. Er ontstonden relaties, er werden kinderen verwekt en sommige plaatselijke jongeren zouden daarna hun kans in de filmindustrie wagen. Het idee dat een film mensen blijvend verandert, heb ik daarvan. Als volgend jaar blijkt dat er ook hier in Tomar een babyboom is, weet je meteen wiens schuld dat is.’

TERRY GILLIAM op de set: 'Als die paarden zo blijven schijten, eindigen ze als kokosnoten.'
TERRY GILLIAM op de set: ‘Als die paarden zo blijven schijten, eindigen ze als kokosnoten.’

Wat opvalt wanneer je Gilliam ziet grappen, grollen en grijnzen, is hoezeer hij op wijlen Orson Welles begint te lijken, een filmlegende die het klappen van de productiezweep zo mogelijk nog harder heeft gevoeld en op wie welhaast een eeuwige vloek leek te rusten, met films waar hij jaren aan sleutelde of die hij zelfs nooit helemaal af kreeg. ‘Je bent niet de eerste die me dat zegt’, lacht Gilliam terwijl wat soep in zijn grijze baard blijft kleven. ‘Orson Welles was altijd al een van mijn idolen, maar ik ben te dicht bij hem gekomen – niet alleen fysiek. Er zit in de film trouwens een hommage aan Welles. Je zult ze meteen herkennen. Wat ik níét geworden ben met het ouder worden is wijzer. Toen ik als jonge regisseur Monty Python and the Holy Grail maakte, gebruikten we kokosnoten om hoefgetrappel na te bootsen. Nu gebruiken we echte paarden, en die beesten lopen en schijten waar en wanneer ze willen. Als ze zo voortdoen, eindigen ze opnieuw als kokosnoten.’

Ondanks de kuren van die knollen ziet Gilliam, die zijn locaties scoutte met Google Earth en op die manier in Tomar terechtkwam, het met nog enkele weken opnames voor de boeg helemaal zitten, al was het maar omdat stoppen nu eenmaal niet in zijn woordenboek staat. ‘Mijn vrouw heeft het me al een miljoen keer gevraagd: “Waarom hou je er niet mee op? Geniet van het leven. Van je kinderen en kleinkinderen.” Ik kan het niet laten. Ik ben dol op verhalen verzinnen, fantaseren en knutselen, maar films maken heb ik altijd gehaat. Al die tijd die je eraan verknoeit. Al die ellende die het met zich meebrengt. Het antwoord op haar vraag is: voor mij is films maken geen beroep of keuze, het is een medische aandoening.’

Waarvoor de eindmeet nu toch echt in zicht lijkt. ‘We hebben een feestje gehouden na een week draaien, want de eerste keer was het na zes dagen al afgelopen’, grijnst hij gelukzalig. ‘De optimist in mij denkt weleens: goed dat alles destijds in duigen viel en dat het allemaal zo vreselijk lang heeft aangesleept. Betere promotie kon de film niet krijgen. De campagne loopt ondertussen al twintig jaar. Dit wordt dus sowieso een dikke hit. Maar helaas heeft de pessimist in mij meestal het laatste woord. Ik ga er nog altijd van uit dat er morgen een storm opsteekt en de set wegspoelt, of dat de afgewerkte film in de zaal ontploft. Ik heb al zoveel meegemaakt met Quichot dat ik nergens meer van opkijk.’ Gilliam veegt zijn mond schoon, schudt ons de hand en verdwijnt in een van de talloze zalen van het Convento do Cristo, inmiddels omzoomd door een prachtige sterrenhemel die zelfs voor een sluipmoordenaar als The Man Who Killed Don Quixote enkel het beste belooft.

***

Mei 2018, ruim een jaar na bovenstaand gesprek, staat The Man Who Killed Don Quixote geprogrammeerd als slotfilm van Cannes. Maar het is niet zeker dat Gilliam er zelf bij zal zijn op de Croisette: vlak voor het festival zou hij een lichte beroerte hebben gehad. De vloek van Don Quichot blijft hem achtervolgen.

The Man Who Killed Don Quixote

Op 19/5 als slotfilm in Cannes. De Belgische release is voorzien voor 25/7.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content